Bij de overgang van de Middeleeuwen naar de Renaissance maakte Giacomo Jaquerio vooral muurschilderingen in gotische stijl tussen Turijn, Genève en het hertogdom Savoie, die indrukwekkend zijn zowel door hun technisch meesterschap als door hun originaliteit. Met zijn delicaat kleurgebruik onderscheidde hij zich van zijn Italiaanse tijdgenoten en zette hij een traditie in gang die door talrijke leerlingen zou worden nagevolgd.
Giacomo leerde waarschijnlijk van zijn vader Giovanni, ook een Turijnse schilder, en zijn broer Matteo. Samen leidden zij een veelzijdig atelier dat, naast polychroom werk aan beeldhouwwerken, reparaties aan schilderijen, apparaten en ontwerpen, vooral een groot aantal hooggewaardeerde muurschilderingen vervaardigde. Giacomo Jaquerio trad reeds in 1401 op als meester over het Laatste Oordeel voor het Dominicanenklooster Plain-Palais in Genève. In 1416-1418 was hij hofschilder van de familie Achaia, en in 1426-1427 van Amadeus VIII van Savoye, de latere Paus Felix V. Volgens de bronnen is hij getrouwd, vader van twee dochters en een "voorzichtig man". In 1440 vinden we hem vermeld als "clavarius" van de stad Turijn. In 1447 was hij erg ziek en in economische moeilijkheden. Kennelijk rond deze tijd nam zijn broer Matteo, die hem reeds in 1418 als hofschilder van Achaia had vervangen, de alleenheerschappij van het atelier over, waarin zijn zeven zonen hem volgden.
Geen van de gedocumenteerde werken, vooral die van de hertogelijke commissie, is bewaard gebleven; het Laatste Oordeel voor het Dominicanenklooster Plain-Palais in Genève, bijvoorbeeld, werd in 1535 verwoest. Het enige van de overgebleven werken dat met zekerheid kan worden toegeschreven aan Giacomo Jaquerio door handtekening is de decoratie van de linker muur in de pastorie van Sant'Antonio di Ranverso met de tronende Madonna met Kind tussen heiligen en een rij profeten, in opdracht van Jean de Polley en gedateerd tussen 1413 en 1415. Stilistische kenmerken verraden echter zijn hand in andere werken, zoals de Musicerende Engelen (ca. 1410 - 1415) in de Makkabeeënkapel van de Sint-Pieterskathedraal in Genève, nu fragmentarisch in het Musée d'Art et d'Histoire aldaar, en een reeks fresco's uit Sant'Antonio in Ranverso (uit ca. 1410). Ook toegeschreven aan Jaquerio zijn twee panelen met de verhalen van Sint Pieter in het Museo Civico d'Arte Antica in Turijn (ca. 1410) en een miniatuur van de Kruisiging (ca. 1420) in het museum van de kathedraal van Aosta.
Tegen het midden van de 14e eeuw had de muurschildering een samensmelting van traditie en vernieuwing doorgemaakt: heldere, ondoorzichtige kalkverf, gedurfde experimenten met droge techniek van internationale smaak, en Italiaanse frescoschilderkunst met haar verfijnde transparantie. Deze stromingen, die in Turijn werden gevoeld, hadden een vormende invloed op het atelier van Giacomo Jaquerio, wiens techniek en stijl van muurschilderen een halve eeuw lang de toon zouden zetten in de Savoye gebieden.
Bij de overgang van de Middeleeuwen naar de Renaissance maakte Giacomo Jaquerio vooral muurschilderingen in gotische stijl tussen Turijn, Genève en het hertogdom Savoie, die indrukwekkend zijn zowel door hun technisch meesterschap als door hun originaliteit. Met zijn delicaat kleurgebruik onderscheidde hij zich van zijn Italiaanse tijdgenoten en zette hij een traditie in gang die door talrijke leerlingen zou worden nagevolgd.
Giacomo leerde waarschijnlijk van zijn vader Giovanni, ook een Turijnse schilder, en zijn broer Matteo. Samen leidden zij een veelzijdig atelier dat, naast polychroom werk aan beeldhouwwerken, reparaties aan schilderijen, apparaten en ontwerpen, vooral een groot aantal hooggewaardeerde muurschilderingen vervaardigde. Giacomo Jaquerio trad reeds in 1401 op als meester over het Laatste Oordeel voor het Dominicanenklooster Plain-Palais in Genève. In 1416-1418 was hij hofschilder van de familie Achaia, en in 1426-1427 van Amadeus VIII van Savoye, de latere Paus Felix V. Volgens de bronnen is hij getrouwd, vader van twee dochters en een "voorzichtig man". In 1440 vinden we hem vermeld als "clavarius" van de stad Turijn. In 1447 was hij erg ziek en in economische moeilijkheden. Kennelijk rond deze tijd nam zijn broer Matteo, die hem reeds in 1418 als hofschilder van Achaia had vervangen, de alleenheerschappij van het atelier over, waarin zijn zeven zonen hem volgden.
Geen van de gedocumenteerde werken, vooral die van de hertogelijke commissie, is bewaard gebleven; het Laatste Oordeel voor het Dominicanenklooster Plain-Palais in Genève, bijvoorbeeld, werd in 1535 verwoest. Het enige van de overgebleven werken dat met zekerheid kan worden toegeschreven aan Giacomo Jaquerio door handtekening is de decoratie van de linker muur in de pastorie van Sant'Antonio di Ranverso met de tronende Madonna met Kind tussen heiligen en een rij profeten, in opdracht van Jean de Polley en gedateerd tussen 1413 en 1415. Stilistische kenmerken verraden echter zijn hand in andere werken, zoals de Musicerende Engelen (ca. 1410 - 1415) in de Makkabeeënkapel van de Sint-Pieterskathedraal in Genève, nu fragmentarisch in het Musée d'Art et d'Histoire aldaar, en een reeks fresco's uit Sant'Antonio in Ranverso (uit ca. 1410). Ook toegeschreven aan Jaquerio zijn twee panelen met de verhalen van Sint Pieter in het Museo Civico d'Arte Antica in Turijn (ca. 1410) en een miniatuur van de Kruisiging (ca. 1420) in het museum van de kathedraal van Aosta.
Tegen het midden van de 14e eeuw had de muurschildering een samensmelting van traditie en vernieuwing doorgemaakt: heldere, ondoorzichtige kalkverf, gedurfde experimenten met droge techniek van internationale smaak, en Italiaanse frescoschilderkunst met haar verfijnde transparantie. Deze stromingen, die in Turijn werden gevoeld, hadden een vormende invloed op het atelier van Giacomo Jaquerio, wiens techniek en stijl van muurschilderen een halve eeuw lang de toon zouden zetten in de Savoye gebieden.
Pagina 1 / 1