Voor het economische succes van Britse kunstenaars in de 19e eeuw was het noodzakelijk om lid te zijn van ten minste één van de bekende kunstenaarsverenigingen in Groot-Brittannië. De meer traditionele kunstenaars, die de culturele en politieke dictaten van het Victoriaanse tijdperk volgden, werden op uitnodiging toegelaten tot de Koninklijke Academie. Ook al suggereert de naam het, de Koninklijke Academie stond alleen onder het beschermheerschap van de koninklijke familie, de financiële steun vloeide niet. De tweede vereniging, de New English Art Club - kortweg NEAC - werd pas in 1885 in Londen opgericht als alternatief voor de Royal Academy. Vooral in de beginjaren was het NEAC een verzamelplaats voor de "jonge wilde" kunstenaars en kunststudenten die in hun werk invloeden uit het continent lieten zien en de "Engelse tradities" achter zich lieten.
Een van deze "Young Savages" was de kunstenaar James Dickson Innes. Als jongeman beleefde de Welshe man met Schots-Catalaanse wortels de vooruitgang van het einde van de 19e eeuw. James Dickson Innes zette zijn eerste stappen op weg naar een opleiding tot kunstschilder toen hij nog in Wales zat op de Carmarthen Art School. Daar behoorde hij tot de besten van zijn klas en kon hij met een kleine beurs naar de Slade School in Londen overstappen.
Zijn expressie op de foto heeft rauwe kenmerken. De techniek is vaak eenvoudig en doet sterk denken aan de Fauvisten of Expressionisten van het continent. De werken in olieverf of met aquarellen zijn vaak gelijkaardig gestructureerd. Dramatisch vormgegeven luchten liggen over weidse landschappen. Rivieren kronkelen over kronkelende watervallen van de kijker af of naar de kijker toe. De penseelvoering is breed en met grote hoeveelheden verf, vergelijkbaar met de late schilderijen van Henri Matisse. Zijn fijne krijtschetsen en guacha's zijn heel anders. Met veel aandacht voor detail en subtiel gebruik van licht en schaduw opent hij kamers of stadsgezichten voor de kijker. Op de foto's herkent men vaak de mengeling van deze technieken - ongebruikelijk voor werken uit deze tijd. Mensen zijn zelden te vinden in zijn motieven en als dat zo is, worden ze te lang afgebeeld. Soms komen ze pas in tweede instantie uit de achtergrond tevoorschijn. Zijn studiereizen leidden de zoon van een historicus van zijn geliefde Wales eerst naar het Europese vasteland. Hij reisde naar Frankrijk en Spanje. Voor studiedoeleinden woonde hij enkele jaren in Parijs.
Vanaf 1911 besloot hij zich in het noorden van Wales te vestigen, samen met zijn vriend uit de Parijse tijd, Augustus Jan. Daar wilden ze het romantische idee van een artistiek bestaan uitleven: Een Spartaans leven leiden, geheel gewijd aan het documenteren van de schoonheid van het landschap. Helaas had James Dickson Innes geen lange artistieke carrière. De Welshe schilder stierf op slechts 27 jaar aan tuberculose. De meeste van zijn schilderijen bevinden zich in de collectie van het National Museum of Wales.
Voor het economische succes van Britse kunstenaars in de 19e eeuw was het noodzakelijk om lid te zijn van ten minste één van de bekende kunstenaarsverenigingen in Groot-Brittannië. De meer traditionele kunstenaars, die de culturele en politieke dictaten van het Victoriaanse tijdperk volgden, werden op uitnodiging toegelaten tot de Koninklijke Academie. Ook al suggereert de naam het, de Koninklijke Academie stond alleen onder het beschermheerschap van de koninklijke familie, de financiële steun vloeide niet. De tweede vereniging, de New English Art Club - kortweg NEAC - werd pas in 1885 in Londen opgericht als alternatief voor de Royal Academy. Vooral in de beginjaren was het NEAC een verzamelplaats voor de "jonge wilde" kunstenaars en kunststudenten die in hun werk invloeden uit het continent lieten zien en de "Engelse tradities" achter zich lieten.
Een van deze "Young Savages" was de kunstenaar James Dickson Innes. Als jongeman beleefde de Welshe man met Schots-Catalaanse wortels de vooruitgang van het einde van de 19e eeuw. James Dickson Innes zette zijn eerste stappen op weg naar een opleiding tot kunstschilder toen hij nog in Wales zat op de Carmarthen Art School. Daar behoorde hij tot de besten van zijn klas en kon hij met een kleine beurs naar de Slade School in Londen overstappen.
Zijn expressie op de foto heeft rauwe kenmerken. De techniek is vaak eenvoudig en doet sterk denken aan de Fauvisten of Expressionisten van het continent. De werken in olieverf of met aquarellen zijn vaak gelijkaardig gestructureerd. Dramatisch vormgegeven luchten liggen over weidse landschappen. Rivieren kronkelen over kronkelende watervallen van de kijker af of naar de kijker toe. De penseelvoering is breed en met grote hoeveelheden verf, vergelijkbaar met de late schilderijen van Henri Matisse. Zijn fijne krijtschetsen en guacha's zijn heel anders. Met veel aandacht voor detail en subtiel gebruik van licht en schaduw opent hij kamers of stadsgezichten voor de kijker. Op de foto's herkent men vaak de mengeling van deze technieken - ongebruikelijk voor werken uit deze tijd. Mensen zijn zelden te vinden in zijn motieven en als dat zo is, worden ze te lang afgebeeld. Soms komen ze pas in tweede instantie uit de achtergrond tevoorschijn. Zijn studiereizen leidden de zoon van een historicus van zijn geliefde Wales eerst naar het Europese vasteland. Hij reisde naar Frankrijk en Spanje. Voor studiedoeleinden woonde hij enkele jaren in Parijs.
Vanaf 1911 besloot hij zich in het noorden van Wales te vestigen, samen met zijn vriend uit de Parijse tijd, Augustus Jan. Daar wilden ze het romantische idee van een artistiek bestaan uitleven: Een Spartaans leven leiden, geheel gewijd aan het documenteren van de schoonheid van het landschap. Helaas had James Dickson Innes geen lange artistieke carrière. De Welshe schilder stierf op slechts 27 jaar aan tuberculose. De meeste van zijn schilderijen bevinden zich in de collectie van het National Museum of Wales.
Pagina 1 / 1