Jean-Baptiste Vanmour werd geboren in Valenciennes, dat toen onder het bewind van de Spaanse Nederlanden stond. Enkele jaren later werd de Vlaamse stad onder Frans bestuur geplaatst. Vanmour's schilderijen worden toegeschreven aan het oriëntalisme en worden beschouwd als een gedetailleerde weergave van het leven in het toenmalige Ottomaanse Rijk. Er is weinig bekend over Vanmour's vroege jaren en opleiding. Hij studeerde in het atelier van Jacques-Albert Gérin. In die tijd moet de markies Charles de Ferriol zich bewust zijn geworden van zijn talent. Toen hij in 1699 tot ambassadeur werd benoemd en naar Constantinopel vertrok, nam hij de toen 18-jarige Vanmour mee. Daar gaf hij opdracht tot het maken van in totaal 100 olieverfschilderijen, die het leven van de lokale bevolking moesten documenteren. Vanmour schilderde niet alleen de Ottomaanse elite, maar ook het hele scala aan verschillende culturen, religies en nationaliteiten die in die tijd in Constantinopel leefden. Onder hen waren schilderijen zoals "Het Armeense huwelijk", "wervelende derwisjen" of portretten van "Patrona Halil", een verzetsstrijder.
Na ongeveer 12 jaar moest de markies na een faux pas tijdens een audiëntie met de sultan terugkeren naar Frankrijk. Vanmour bleef echter in Constantinopel en werkte vanaf dat moment voor verschillende andere diplomaten. Hij beperkte zijn diensten niet tot Franse diplomaten, maar werkte ook voor Nederlandse, Oostenrijkse en Venetiaanse ambassadeurs. In die tijd was het Ottomaanse Rijk uiterst fascinerend voor West-Europeanen. Daarom wilden velen hun publiek voor eeuwig opnemen met de Sultan of de Grand Vizier. Dus Vanmour specialiseerde zich in dit soort foto's. Omdat hij de taferelen vaak moest bewaren en alleen de gezichten en de kleding van de mensen moest aanpassen, was hij in staat om honderden foto's van dit soort te maken. Hij kreeg echter zoveel opdrachten dat hij gedwongen werd om assistenten in te huren om hem in zijn werk te ondersteunen.
Op basis van Vanmour's werk produceerde Le Hay in 1714 een serie van 100 koperplaatgravures, die hij samenbracht in een boek. Het werk was zo succesvol dat het in 5 talen werd vertaald. Voor Vanmour betekende dit een verdere toename van zijn populariteit. Hij was een van de weinigen die met de sultan in de troonzaal het publiek van de Nederlandse ambassadeur Cornelis Calkoen mocht bijwonen. Dit geeft aan dat Vanmour zeer vertrouwd moet zijn geweest met het strenge rechtbankprotocol. Vanmour produceerde in totaal 70 schilderijen voor Calkoen. Overtuigd van hun waarde, instrueerde Calkoen in zijn testament dat de schilderijen nooit mogen worden verkocht. Vanmour bleef in het Ottomaanse Rijk tot aan zijn dood. Voor zijn verdiensten en de indrukwekkende documentatie van de cultuur daar, kende de koning hem de titel Peintre Ordinaire du Roy en Levante toe. Helaas voor Vanmour had de titel echter slechts een symbolisch karakter en verdiende hij, in tegenstelling tot andere schilders in de koninklijke dienst, geen enkele vergoeding.
Jean-Baptiste Vanmour werd geboren in Valenciennes, dat toen onder het bewind van de Spaanse Nederlanden stond. Enkele jaren later werd de Vlaamse stad onder Frans bestuur geplaatst. Vanmour's schilderijen worden toegeschreven aan het oriëntalisme en worden beschouwd als een gedetailleerde weergave van het leven in het toenmalige Ottomaanse Rijk. Er is weinig bekend over Vanmour's vroege jaren en opleiding. Hij studeerde in het atelier van Jacques-Albert Gérin. In die tijd moet de markies Charles de Ferriol zich bewust zijn geworden van zijn talent. Toen hij in 1699 tot ambassadeur werd benoemd en naar Constantinopel vertrok, nam hij de toen 18-jarige Vanmour mee. Daar gaf hij opdracht tot het maken van in totaal 100 olieverfschilderijen, die het leven van de lokale bevolking moesten documenteren. Vanmour schilderde niet alleen de Ottomaanse elite, maar ook het hele scala aan verschillende culturen, religies en nationaliteiten die in die tijd in Constantinopel leefden. Onder hen waren schilderijen zoals "Het Armeense huwelijk", "wervelende derwisjen" of portretten van "Patrona Halil", een verzetsstrijder.
Na ongeveer 12 jaar moest de markies na een faux pas tijdens een audiëntie met de sultan terugkeren naar Frankrijk. Vanmour bleef echter in Constantinopel en werkte vanaf dat moment voor verschillende andere diplomaten. Hij beperkte zijn diensten niet tot Franse diplomaten, maar werkte ook voor Nederlandse, Oostenrijkse en Venetiaanse ambassadeurs. In die tijd was het Ottomaanse Rijk uiterst fascinerend voor West-Europeanen. Daarom wilden velen hun publiek voor eeuwig opnemen met de Sultan of de Grand Vizier. Dus Vanmour specialiseerde zich in dit soort foto's. Omdat hij de taferelen vaak moest bewaren en alleen de gezichten en de kleding van de mensen moest aanpassen, was hij in staat om honderden foto's van dit soort te maken. Hij kreeg echter zoveel opdrachten dat hij gedwongen werd om assistenten in te huren om hem in zijn werk te ondersteunen.
Op basis van Vanmour's werk produceerde Le Hay in 1714 een serie van 100 koperplaatgravures, die hij samenbracht in een boek. Het werk was zo succesvol dat het in 5 talen werd vertaald. Voor Vanmour betekende dit een verdere toename van zijn populariteit. Hij was een van de weinigen die met de sultan in de troonzaal het publiek van de Nederlandse ambassadeur Cornelis Calkoen mocht bijwonen. Dit geeft aan dat Vanmour zeer vertrouwd moet zijn geweest met het strenge rechtbankprotocol. Vanmour produceerde in totaal 70 schilderijen voor Calkoen. Overtuigd van hun waarde, instrueerde Calkoen in zijn testament dat de schilderijen nooit mogen worden verkocht. Vanmour bleef in het Ottomaanse Rijk tot aan zijn dood. Voor zijn verdiensten en de indrukwekkende documentatie van de cultuur daar, kende de koning hem de titel Peintre Ordinaire du Roy en Levante toe. Helaas voor Vanmour had de titel echter slechts een symbolisch karakter en verdiende hij, in tegenstelling tot andere schilders in de koninklijke dienst, geen enkele vergoeding.
Pagina 1 / 2