Op jonge leeftijd verhuisde Jules Ernest Renoux met zijn moeder naar Parijs. Zijn vader had het gezin verlaten en meldde zich in 1870 als vrijwilliger voor de Frans-Pruisische oorlog. De getalenteerde tekenaar studeerde schilderkunst aan de Academie voor Schone Kunsten van Parijs bij Jean-Léon Gérôme en Alfred Philippe Roll. De jonge Renoux vierde zijn eerste succes van betekenis met de opdracht een portret te schilderen van Graaf de Zogheb, een bekende persoonlijkheid uit de Belle Epoque. De graaf was verrukt over het werk en kocht daarna nog talrijke andere schilderijen van Renoux. Dit leverde de schilder twee orden op, de Keizerlijke Orde van Medjidieh en het Kruis van de Ridders van de Portugese Militaire Orde van Christus. Een belangrijke beschermheer van Renoux was de industrieel Auguste Magnère, die het als amateur-kunstenaar probeerde en Renoux hem schildertechnieken liet bijbrengen.
Renoux schilderde graag de menselijke figuur. Hij gebruikte vaak leden van zijn familie als acteurs, vooral zijn vrouw Berthe Madeleine, met wie hij in 1895 trouwde, en zijn zoon Marcel, die op veel schilderijen te zien is. Maar ook een aantal zelfportretten kenmerken zijn werk. Vooral in Parijs schilderde Renoux vaak straattaferelen waarin de kleuren geel-oranje en oker overheersen. Renoux werd beschouwd als extreem verlegen. Voor zijn straatschilderingen zocht hij daarom vaak obscure hoekjes op van waaruit hij ongestoord kon tekenen. Deze terugtrekking leidde tot interessante en ongewone perspectieven en verklaart de eigenaardigheid van veel van zijn schilderijen. De London Times schreef over hem dat hij kon worden omschreven als een impressionist in de ruimste zin van het woord, omdat hij zich bezighield met de effecten van het buitenleven en vooral plezier beleefde aan de schittering van het zonlicht op lommerrijke lanen. Zijn schilderijen worden gekenmerkt door hun nauwkeurigheid in perspectief en zijn bijzondere vaardigheid in het plaatsen van de geschetste figuren op verschillende afstanden van de toeschouwer.
Nadat Renoux in 1928 zijn atelier in Parijs had moeten opgeven, verhuisde hij terug naar zijn geboorteplaats Romeny-sur-Marne, een kleine stad buiten Parijs. Vandaag de dag is er een museum gewijd aan zijn leven en werk: het Maison Renoux. Een deel van het museum is het atelier van de schilder. Het bevindt zich midden in een tuin, die in zijn latere werk bijzonder belangrijk werd. Tien van Renoux' schilderijen zijn nu in het bezit van het Petit Palais, Musée des Beaux Arts de la ville de Paris. Renoux' parasol, krukje, schilderkist en transportkist voor onvoltooide werken waren te zien op een impressionistische tentoonstelling in de Albertina in 2009 en bevinden zich nu ook in het Petit Palais.
Op jonge leeftijd verhuisde Jules Ernest Renoux met zijn moeder naar Parijs. Zijn vader had het gezin verlaten en meldde zich in 1870 als vrijwilliger voor de Frans-Pruisische oorlog. De getalenteerde tekenaar studeerde schilderkunst aan de Academie voor Schone Kunsten van Parijs bij Jean-Léon Gérôme en Alfred Philippe Roll. De jonge Renoux vierde zijn eerste succes van betekenis met de opdracht een portret te schilderen van Graaf de Zogheb, een bekende persoonlijkheid uit de Belle Epoque. De graaf was verrukt over het werk en kocht daarna nog talrijke andere schilderijen van Renoux. Dit leverde de schilder twee orden op, de Keizerlijke Orde van Medjidieh en het Kruis van de Ridders van de Portugese Militaire Orde van Christus. Een belangrijke beschermheer van Renoux was de industrieel Auguste Magnère, die het als amateur-kunstenaar probeerde en Renoux hem schildertechnieken liet bijbrengen.
Renoux schilderde graag de menselijke figuur. Hij gebruikte vaak leden van zijn familie als acteurs, vooral zijn vrouw Berthe Madeleine, met wie hij in 1895 trouwde, en zijn zoon Marcel, die op veel schilderijen te zien is. Maar ook een aantal zelfportretten kenmerken zijn werk. Vooral in Parijs schilderde Renoux vaak straattaferelen waarin de kleuren geel-oranje en oker overheersen. Renoux werd beschouwd als extreem verlegen. Voor zijn straatschilderingen zocht hij daarom vaak obscure hoekjes op van waaruit hij ongestoord kon tekenen. Deze terugtrekking leidde tot interessante en ongewone perspectieven en verklaart de eigenaardigheid van veel van zijn schilderijen. De London Times schreef over hem dat hij kon worden omschreven als een impressionist in de ruimste zin van het woord, omdat hij zich bezighield met de effecten van het buitenleven en vooral plezier beleefde aan de schittering van het zonlicht op lommerrijke lanen. Zijn schilderijen worden gekenmerkt door hun nauwkeurigheid in perspectief en zijn bijzondere vaardigheid in het plaatsen van de geschetste figuren op verschillende afstanden van de toeschouwer.
Nadat Renoux in 1928 zijn atelier in Parijs had moeten opgeven, verhuisde hij terug naar zijn geboorteplaats Romeny-sur-Marne, een kleine stad buiten Parijs. Vandaag de dag is er een museum gewijd aan zijn leven en werk: het Maison Renoux. Een deel van het museum is het atelier van de schilder. Het bevindt zich midden in een tuin, die in zijn latere werk bijzonder belangrijk werd. Tien van Renoux' schilderijen zijn nu in het bezit van het Petit Palais, Musée des Beaux Arts de la ville de Paris. Renoux' parasol, krukje, schilderkist en transportkist voor onvoltooide werken waren te zien op een impressionistische tentoonstelling in de Albertina in 2009 en bevinden zich nu ook in het Petit Palais.
Pagina 1 / 1